In de start van de 20e eeuw probeerden onderzoekers aan te tonen dat goede leiders vaak over soortgelijke eigenschappen bezitten. Onder andere stabiliteit, intelligentie en assertiviteit werden als mogelijk cruciaal geopperd. Later verloor deze benadering aan terrein; leiderschap zou complexer zijn.

In plaats van leiderschap van de coach, kijk eens naar het leiderschap in het sportteam. In veel sportteams is van oudsher een enkele aanvoerder aanwezig. Coaches hebben hun eigen voorkeuren in de eigenschappen van aanvoerders. De ene coach hecht ook meer waarde aan deze rol dan de andere. Hoe belangrijk is goed leiderschap eigenlijk? Diverse onderzoeken tonen aan dat leiderschap invloed heeft op tevredenheid, cohesie, prestaties en op intrinsieke motivatie. Genoeg om eens serieus te gaan investeren in het leiderschap van je team.

Voor wie vernieuwend durft te zijn; de afgelopen jaren is er onderzoek gedaan naar meerdere leiders in één team. Traditioneel: één aanvoerder die alles moet doen (zonder dat iemand precies weet hoe en wat).

De nieuwe mogelijkheid: gedeeld leiderschap. Er zijn vier rollen die vervuld kunnen worden.

1) Taak leider. De leider die zegt wat er moet gebeuren wat betreft de teamtaken.

2) Motivationele leider. De leider die het team weet op te peppen als het nodig is.

3) Sociaal leider. De leider die oogt heeft voor het sociale aspect in het team en individu.

4) Externe leider. De leider die met de buitenwereld communiceert.

Een sporter kan meerdere rollen invullen; zo kan een enkele speler zowel taak- als sociaal leider zijn. Het voordeel van deze methode? Mensen komen meer in hun kracht te staan en het is duidelijker wat er van deze mensen verwacht wordt. Daar komt bij dat je minder kwetsbaar bent als team, je bent immers niet meer afhankelijk van één aanvoerder.

Ga eens aan de slag met je team, kijk wie welke rol goed kan vervullen en wat je als team van die persoon verwacht.

Zware blessure gehad, en merk je nu angst en twijfel? Je bent niet de enige. Veel atleten met deze tegenslag merken meer twijfel en angst dan ze voorheen hadden. Je kunt het vertrouwen in je eigen lijf missen.
Misschien durf je sommige dingen niet meer en vermijd je ze. Twijfel, onzekerheid en angst zijn vrij normale emoties in een revalidatie.

Een tip die we vanuit de sportpsychologie vaak meegeven is het stellen van doelen. De doelen die je voor je blessure had, zijn op het moment waarschijnlijk niet haalbaar. Doelen helpen om je motivatie te bewaren, omdat ze een richting geven waar je naartoe wilt bewegen. En als je doelen handig inzet, kun je zelfs je vertrouwen er wat mee reguleren.

Een tip die je waarschijnlijk al kent is het opdelen in kleinere stappen. Je resultaatdoel is weer terugkeren in de sport. Maar omdat dit doel ver weg ligt, werkt het beter om naar korte termijn doelen toe te werken. Dus; eerst weer een X aantal minuten bezig zijn. Of een X aantal kilometers maken. Doordat deze doelen beter binnen bereik liggen, kunnen ze je meer gemotiveerd houden.

Een tweede tip binnen doelen stellen is het stellen van proces doelen.
Wat moet je nou precies doen om je resultaatdoel(en) te behalen. Dus; hoe vaak moet je trainen per week? Welke beweging wil je oefenen. Welke techniek, fysieke of mentale vaardigheid wil je centraal stellen in een training/week? Denk aan het juist afzetten bij een sprong, de technische uitvoering van een bal werpen/trappen of de mentale bereidheid om angst te verdragen. Focus je op deze doelen, in plaats van het einddoel wat zo ver weg ligt. Door het behalen van ‘tussen’ doelen en de focus op procesdoelen, blijft je motivatie waarschijnlijk hoger. Net als je vertrouwen.

Een tip die we vanuit de sportpsychologie vaak meegeven is het stellen van doelen. De doelen die je voor je blessure had, zijn op het moment waarschijnlijk niet haalbaar. Doelen helpen om je motivatie te bewaren, omdat ze een richting geven waar je naartoe wilt bewegen. En als je doelen handig inzet, kun je zelfs je vertrouwen er wat mee reguleren.

Een tip die je waarschijnlijk al kent is het opdelen in kleinere stappen. Je resultaatdoel is weer terugkeren in de sport. Maar omdat dit doel ver weg ligt, werkt het beter om naar korte termijn doelen toe te werken. Dus; eerst weer een X aantal minuten bezig zijn. Of een X aantal kilometers maken. Doordat deze doelen beter binnen bereik liggen, kunnen ze je meer gemotiveerd houden.

Een tweede tip binnen doelen stellen is het stellen van proces doelen.
Wat moet je nou precies doen om je resultaatdoel(en) te behalen. Dus; hoe vaak moet je trainen per week? Welke beweging wil je oefenen. Welke techniek, fysieke of mentale vaardigheid wil je centraal stellen in een training/week? Denk aan het juist afzetten bij een sprong, de technische uitvoering van een bal werpen/trappen of de mentale bereidheid om angst te verdragen. Focus je op deze doelen, in plaats van het einddoel wat zo ver weg ligt. Door het behalen van ‘tussen’ doelen en de focus op procesdoelen, blijft je motivatie waarschijnlijk hoger. Net als je vertrouwen.

In hoeverre sporters gemotiveerd zijn wordt bepaald door een complexe samenhang van psychologische eigenschappen en de (sociale) omgeving waar ze in presteren. Een psychologische eigenschap als consciëntieus (gewetensvol) zijn helpt mee om motivatie beter onder controle te krijgen. Als je hier hoog op scoort gaat het je makkelijker af om discipline te tonen en doelgericht te trainen. Psychologische eigenschappen verander je echter niet zo makkelijk. Waar je meer invloed op hebt, is de sociale omgeving rondom je sporter/team. In de sportpsychologie heet dit ook wel het motivationele klimaat; Hoe bepaal je of je succes hebt, waar vergelijk je je mee en waar streeft een sporter naar binnen diens sport.

Er is een onderscheid tussen een taak-klimaat en een ego-klimaat.

In een taak-klimaat ligt het accent op je eigen ontwikkeling. Een sporter vergelijkt zich vooral met diens eerdere prestaties. De focus ligt op vaardigheden verbeteren, meer kennis opdoen, inzet tonen en naar eigen kunnen presteren.

In een ego-klimaat ligt het accent op onderlinge vergelijking. Hier vergelijken sporters zich vooral met elkaar. Presteren is vooral een demonstratie hoe goed je bent ten opzichte van andere sporters.

De beide varianten zijn geen uitersten op dezelfde dimensie. Een sporter kan zowel een hoge taak als een hoge ego oriëntatie hebben.

Waar het ego-klimaat met het onderlinge vergelijken als focus vaak inherent is aan sport, doen (jeugd)coaches er goed aan te investeren in het taak-klimaat. Dit versterkt de motivatie, het zelfvertrouwen en het plezier van sporters. Wanneer er teveel accent op onderlinge vergelijking (ego-klimaat) ligt, en te weinig op eigen ontwikkeling en inzet (taak-klimaat), vermindert veelal de motivatie, vertrouwen en het plezier.

Hoe bepaal jij als coach, atleet of team je succes? Investeer in het taak-klimaat door meer focus te leggen op het verbeteren van vaardigheden, inzet tonen en naar eigen kunnen presteren.